Geneology of Rob van der Meer
Hieronder treft u de stamreeks van mij, Rob van der Meer, aan. Deze stamreeks is gemaakt door mijn vader Leen van der Meer.

De stamreeks bevat veel achtergrondinformatie. De noten onderaan deze pagina maken duidelijk dat deze achtergrondinformatie afkomstig is uit vele jaren archiefonderzoek.

Veel leesplezier!

Rob van der Meer

I. Claes Maertensz. (van der MEER), bouwman (en bleker), overl. vóór 5 dec. 1635, tr. Jannitge ALLERTSDR., dr van mog. Allert WILLEMSZ. en N. N.

    Claes Maertensz. was aan het einde van de 16de eeuw en in het eerste deel van de 17de eeuw bouwman in de Hoekpolder van Rijswijk. Hij bewoonde met zijn vrouw en hun gezin van zeker 7 kinderen een boerderij in die polder. Van Claes zijn geen gegevens in het gemeentearchief van Rijswijk aanwezig. In het archief van het Hoogheemraadschap van Delfland bevindt zich het oud archief van de Hoekpolder, dat in 1550 begint. De rekeningen van de molenmeesters van deze polder vermelden de naam van de molenmeesters, die voor de duur van een jaar gekozen werden. Aan het einde van het jaar werden deze rekeningen "afgehoord"; de aanwezige ingelanden ondertekenden de rekening, waarmee deze werd goedgekeurd. In het jaar 1598 tekent Claes Maertensz.- onder patroniem - voor het eerst deze rekening. Ook in het jaar 1601 tekende hij. In het jaar 1611 is hij zelf molenmeester. [1]

    Claes Maertensz. wordt zelf in de archieven slechts onder patroniem genoemd; hij gebruikt derhalve nog niet de (latere) familienaam "van der Meer".

Rob van der Meer

Handtekening van Claes Maerts gezet als Ingeland van de Hoefpolder in 1599 bij het afhoren van de rekening van de molenmeester van die polder over de periode mei 1598 tot juni 1599 gezet.
    Het is niet zeker dat Allert Willemsz. de vader is van Jannitje Allertsdr.; de relatie berust slechts op een niet bevestigd vermoeden.

    Jannitge Allertsdr., weduwe van Claes Maertensz., koopt op 5 november 1635 van Jan Jansz. Cocq, oud burgemeester van 's-Gravenhage, een stuk van 6 morgen land in de Hoekpolder van Rijswijk. [2]
    Zij testeert op 5 december 1637 voor notaris Pieter van Groenevelt te 's-Gravenhage.[3] In dat later ingetrokken testament is zij vermeld als Jannitje Allerts, weduwe van Claes Maertensz. Noorlander, wonende in Rijswijker Houck. Zij benoemt tot haar erfgenamen haar zeven kinderen, t.w. Allert, Jan, Lysbeth, Pieter, Neeltje, Reymtge en Maerten Claes, allen door haar man zaliger geprocreëerd. Haar oudste zoon Allert krijgt nog een apart bedrag voor de periode dat hij bij haar in dienst en kost was. Zij vermeldt voorts in dit testament dat de nalatenschap van Aechtie Maertens in de boedel is opgenomen. Jannetgen Allers maakt een nieuw testament bij notaris Frans Bogert te Delft op 13 maart 1645, waarin zij weduwe van Claes Maertensz. wordt genoemd. Haar universele erfgenamen zijn dan eveneens haar eerder genoemde kinderen, met uitzondering van zoon Pieter, die inmiddels is overleden. In zijn plaats erven zijn kinderen. [4]


Archief van de Hoekpolder; tekening uit circa 1722 van diverse stukken land, waaronder 6 morgen toebehorend aan Carel Dispontijn. Rechts boven is de plaats aangegeven waar zich het "Bonte Huis" aan de Zwet bevindt.
    Vermeldingen over mogelijke familierelaties van Jannitge Allertsdr. geven onvoldoende zekerheid om tot resultaten te komen. Er is bijv. een Lidewij Allertsdr., weduwe van Vrank Pietersz., wonende in Rijswijk, die een woning verkoopt met 6 morgen land in de Plaspoelpolder op 29 augustus 1581 aan Jonckeer Heyndrick van Assendelft, Capteijn onder 't Gouvernement. [5] Deze Lidewij bekent een schuld op 5 februari 1582. [6]
    Ook is er een Lidewij Allertsdr., wonenende in 's-Gravenhage, die testeert op 5 oktober 1637, waarbij zij o.m. aan haar zuster Jannitje Allertsdr. kleding en sieraden vermaakt. [7] Deze Lidewij stelt op 16 februari 1646 andere regels met betrekking tot haar nalatenschap en haar zuster Jannitje. [8]
    Voorts testeert Lidewij Allerts, dochter van Allert Willemsz., wonende in 's-Gravenhage in haar woonhuis op de zuidhoek van het Jan Hendrikstraatje, ten gunste van Judith Willeboorts van der Bye en haar echtgenoot Pieter Hanneman, mr. schoenmaker te 's-Gravenhage. Deze Lidewij stelt in dit testament dat de erfgenamen Jannitje Allerts moeten onderhouden, voor zover haar eigen middelen niet toereikend zijn.[9]

Uit dit huwelijk:

1. Allert Claesz. van der MEER, bouwman, overl. tussen 7 febr. 1680 en 19 april 1681, tr. Rijswijk 26 juli 1637 Maritjen Pietersdr. GROENEVELT, dr van Pieter Cornelisz. GROENEVELT en N. N.

    Allert verschijnt op 7 februari 1680 nog voor het Gerecht van Rijswijk, op 19 april 1681 is hij vermeld als overleden.

    De samenstelling van het gezin van Allert Claesz.van der Meer is gebaseerd op de acte van 19 mei 1681. [10] De volgorde van de kinderen is onbekend.
    Allert Claesz.is na het overlijden van zijn vader in dienst en kost bij zijn moeder. Hij is als oudste zoon vermoedelijk een aantal jaren werkzaam op de ouderlijke hofstede, waar ook zijn moeder woont en waarschijnlijk ook zijn nog ongetrouwde familieleden. Zoals reeds is vermeld,bepaalt zijn moeder in haar testament van 1637 dat Allert voor die werkzaamheden een beloning ontvangt, die zal worden uitgekeerd na haar overlijden.
    In 1629 tekent Allert als ingeland de jaarrekening van de molenmeester in de Hoekpolder, zoals ook zijn vader een aantal malen heeft gedaan. Het is niet onmogelijk dat zijn vader dan al is overleden, hoewel ook ziekte er de oorzaak van kan zijn dat Allert als ingeland optreedt.


    Op 16 oktober 1632 is hij comparant bij het huwelijk van zijn zuster Lysbeth. In 1632 tekent hij wederom de jaarrekening van de Hoekpoldermolen, evenals in het daarop volgende jaar 1633. In dit jaar tekent hij met de volledige naam Allert Claesz. van der Meer. Daarmee is de naam van der Meer voor het eerst voor deze familie vastgelegd.[11]
    Allert trouwt in 1637 met Maritjen Pietersdr. Groenevelt. In 1639 treedt hij op als comparant bij het huwelijk van zijn zuster Neeltje.
    In de jaren 1662 en 1676 is Allert zelf molenmeester in de Hoekpolder van Rijswijk.

    Op 5 maart 1645 koopt Aldert Claesz. van der Meer (vooral zijn eerste voornaam wordt op vele wijzen gespeld) een huis met erf, staande en gelegen op het Westeinde aan de Cortelaan van het dorp Rijswijk, van Leendert Leendertsz., wonende in 's-Gravenhage. Deze Leendert wordt geassisteerd door Leendert Herpertse, zijn vader en door Berend Herpertse, zijn oom. Het huis is belast met een erfpacht van 2 pond en 8 stuivers per jaar, ingaande de eerste mei 1645. [12]
    Op dezelfde dag wordt een schepen-schuldbrief gepasseerd voor het Gerecht van Rijswijk, waarin Aldert Claesz. verklaart schuldig te zijn een bedrag van 650 pond aan Leendert Leendertse voor de aankoop van genoemd huis. Aldert dient een rente te betalen van 5 % zo lang Leendert Herperse, de vader van Leendert Leendertsz., in leven zal zijn, ingaande de eerste mei 1646. [13]
    Op 15 maart 1645 verschijnen voor Cornelis Jacobsz. van Oirt en Symon Pietersz. van Schagen, Gesworens in het Ambacht van Rijswijk, Jan Claesz. van der Meer, Maerten Claesz. van der Meer, Frans Sijmonsz., man en voogd van Lijsbeth Claesdr., Pieter Jansz. getrouwd met Neeltje Claesdr. en Gerrit Sijmonsz., getrouwd met Reympje Claesdr., "tesamen vervangende en zich sterk makende voor Jannitje Aldertsdr., haar moeder en schoonmoeder, met de weeskinderen van Pieter Claesz. van der Meer, allen kinderen, kindskinderen en als zulks erfgenamen van Claes Maertensz. van der Meer zaliger". Zij allen verkopen aan Aldert Claesz. van der Meer, hun broer, zwager of oom, de vrije eigendom van zeszevende deel van een woning, schuur en berg, met al hetgeen daarin aard- en nagelvast is, mitsgaders potingen en plantingen, zowel van boomgaarden als anderszins op het land staande, zonder de grond waarop dit alles is gelegen. Met toegift van circa 29 morgen "bruijckwaer" ( pachtgrond ), waarin de koper competeert het zesde en het zevende deel. Ook alle levende have van koeien, paarden, wagens, ploegen, touwen en andere goederen die tot de bouwnering behoren. Bovendien nog de eigendom van zes morgen tijnsbaar land, alles gelegen in de Hoekpolder van het Ambacht Rijswijk.
    De comparanten verklaren voor het transport van deze goederen "voldaan te zijn, zo met penningen als met een schuldbrief op heden voor de Gesworens van Rijswijk gepasseerd." [14]
    Aldert Claesz., inwonend buurman van Rijswijk, verklaart op 6 maart 1645 ten overstaan van de Gesworens van Rijswijk een bedrag van f 9.750,= schuldig te zijn aan zijn moeder, zijn broers en zwagers voor de aankoop van de ouderlijke hofstede. Hij zal een bedrag van f 5.750,= voldoen op de eerste mei eerstkomende. Voor het restant van f 4.000,= zal hij een rentebrief afgeven tegen de penning 20. Hij zal aan zijn moeder zo lang zij leeft de rente ten bedrage van f 200,= elk jaar op meidag uitkeren, voor de eerste maal op 1 mei 1646. Na haar overlijden is hij gehouden de schuld met inachtneming van bepaalde voorwaarden te voldoen. De genoemde woning met huis, schuur, berg, potingen en plantingen dient tot hypothecair onderpand, evenals zijn 6 morgen eigen land en al zijn overige goederen. Voor meerdere zekerheid treden Adriaan N.N en Claes Jansz., beiden wonend in Loosduinen onder Monsterambacht, als borgen op. [15]
    Op 18 mei 1649 verkoopt Aldert Claesz. van der Meer aan Jan Cornelisz. van Eversteijn, schoenmaker wonende in Rijswijk, een huis met erf, staande en gelegen op het Westeinde van het dorp Rijswijk op de Cortelaan. [16] Op dezelfde dag bekent Jan Cornelisz. van Eversteijn een bedrag van f 900,= schuldig te zijn aan Aldert voor de aankoop van genoemd huis. [17]
    Uit de boedelbeschrijving van wijlen Hilletie Pieters van Schagen, echtgenote van Maerten Claesz. van der Meer, d.d. 23 mei 1654, blijkt dat Aldert Claesz. per 16 mei 1649 per obligatie schuldig is een bedrag van f 600,= tegen een rente van 4 1/2 % per jaar, alsmede de rente daarover sinds 2 mei 1652, ten bedrage van f 54,=.
    [18]

2. Pieter Claesz. van der MEER, volgt II.

3. Jan Claesz. van der MEER, tr. Rijswijk 3 juni 1635 Dirckge CORNELISDR.

    Dirckge is bij haar huwelijk jongedochter van Delft.

4. Lijsbeth Claesdr. van der MEER, tr. Rijswijk 16 okt. 1632 Frans Sijmonsz. van den BERCH, overl. vóór 23 mei 1670, zn van Simon Jansz. van de BERGH, bleker aan de Voordijkshoornseweg, en Trijntge JEROENS.

    Bij haar huwelijk is zij jongedochter van Rijswijk.

    Lijsbeth Claesdr., weduwe van Frans Sijmonsz. van den Berch, is borg ten behoeve van Anneke Aryens op 7 november 1672. [19]

    Zij is eveneens borg ten behoeve van Symon Fransz. van den Berch bij zijn lening van Willem Pietersz. van der Meer en Aeffie Pieters van der Meer d.d. 23 mei 1670. [20]
    In het Giftboek van Hof van Delft staat Trijntje Jeroens, wonende op de Hoorn, op 20 januari 1641 vermeld als weduwe en boedelhoudtster van Sijmon Jansz., bleker, wegens overdracht aan haar zoon Frans Sijmonsz., bleker, van een huis met schuur, boedel en boomgaard, tesamen groot omtrent twee hont onvrij Hofland, gelegen op de Voordijkshoorn en belend door de Sakersloot en de Voordijkshoornse Vaart. [21]
    Frans is bij zijn huwelijk jongeman van den Hoorn.

5. Neeltje Claesdr. van der MEER, tr. Rijswijk 8 juni 1639 Pieter Jansz. SOETERMEER.

    Bij haar huwelijk werd Neeltje Claesdr. geassisteerd door haar broer Allert. Claesz.
    Pieter was bij zijn huwelijk weduwnaar en woonachtig in Beemster.

6. Reimpje Claesdr. van der MEER, tr. Rijswijk 10 febr. 1626 Gerrit Sijmonsz. van de BERGH, zn van Simon Jansz. van de BERGH, bleker aan de Voordijkshoornseweg, en Trijntge JEROENS.

    In het Giftboek van Hof van Delft is vermeld. dat op 9 mei 1638, Jacob Meesz., gewoond hebbende op de Schie en nu wonend op de Hoorn, "gift geeft" aan Gerrit Sijmonsz., bleker op de Hoorn, voor een huis en erf "staande en gelegen op de Hoorn in deze jurisdictie", zijnde de grond onvrij Hofland en groot 75 roeden. Vermeld is nog het volgende doorgestreepte zinsdeel:"sijnde de morgen op 10 pont schots." [22]

7. Maerten Claesz. van der MEER, bouwman, tr. Rijswijk 18 jan. 1645 Hillitge Pietersdr. van SCHAGEN, overl. Den Hoorn 23 aug. 1653, wed. van Arij Jansz. TUITHOFF, bouwman.

    Maerten Claes. van der Meer trouwt op 18 januari 1645 voor het Gerecht van Rijswijk en ten overstaan van de Gesworens Van Oirt en Symen Pietersz.van Schagen met Hillitge Pietersdr. van Schagen. Zij was toen weduwe van Ary Jansz. Tuithoff en had uit haar eerste huwelijk 5 dochters, namelijk Mietgy Ariensdr., getrouwd met Tijs Gijsbregtsz.van der Bleck, Dircky Ariensdr., getrouwd met Hendrick Cornelisz. van Schagen, Maertgy Ariensdr., getrouwd met Hendrick Claesz. Brouwers, Grietgy Ariensdr., getrouwd met Ary Cornelisz. van Schiebroeck en Maria Ariensdr., jongedochter.Hillitge Pietersdr.van Schagen overlijdt op 23 augustus 1653 in haar woning op de Noorthoorn buiten de stad Delft. De boedel, die voor de ene helft eigendom is van Maerten Claesz. en voor de andere helft van de overledene, wordt na haar overlijden verdeeld.
    Op 14 oktober 1653 wordt een acte van scheiding opgemaakt voor notaris Johan van Ruiven te Delft. Op 23 mei 1654 wordt door dezelfde notaris een staat opgemaakt [23] waaraan het navolgende is ontleend. De boerderij op de Noorthoorn wordt met alle daarbij behorende goederen en de levende have verkocht aan Ary Cornelisz. van Schiebrouck voor een bedrag van f.3.200,=. Een perceel van 4 morgen onvrij Hofland in de kleine Hoff van Delft gaat naar Maerten Claesz. van der Meer voor f. 2.800,=. In deze staat komen nog als schuldenaren voor Hendrick Leendertsz. van der Heck, Jacop Cornelisz. Meershouck, Jacop de Uitersman, Pieter de metselaar tot Rijswijk, Hendrick Joosten, Gerrit Simonsz., Jan Jansz. Stout, Leendert de Molenaar, Elias Joosten Sluis, Aldert Claesz. van der Meer met een schuld van f. 600,=, alsmede Jan Maerten.
    Schuldeisers zijn de weduwe van Cors Gray, Jan Claesz. van der Meer, Jan Mechielsz. Deckerman, Docter Jan van de Mast, de Apothecarius Belant, Hendrick Claesz. Langelap, Trijntje Maertens Bosselcooper tot Rotterdam, de weduwe Maria Corneliss Graswinkel, Jan van Pruisen de houtcooper, Hendrick Jansen voor geleverde haver, Neeltie Nelissen, des boedels dienstmaecht, Jan Hendrick voor het maken van een hek, Maerie Hendricks, alsmede Frans Simons de bleker voor geleverd vlees. Bovendien moet nog worden betaald het molengeld, het sluisgeld en de verponding, zowel heel als half over het jaar 1653, namelijk een bedrag van 16 gld., 14 st. en 14 duiten. Ook is nog verschuldigd de rest van de huur van het huurland ten bedrage van circa 300 gld. en de 12 gld. kosten voor notaris Johan van Ruiven. Na aftrek van de lasten bedraagt het restant: 5.732 gld., 10 st. en 14 duiten, zodat ieders portie een bedrag van 2.866 gld., 5 st. en 7 duiten omvat.
    Hillitge Pietersdr., weduwe en boedelhoudster van Aryen Fransz. Tuijthoff, staat op 22 november 1643 vermeld in het Giftboek van de Hof van Delft wegens het verkrijgen van onvrij Hofland in de Woudse Polder, haar opgecomen door het overlijden van haar man.24

II. Pieter Claesz. van der MEER, bouwman, bleker, tr. Rijswijk 15 jan. 1625 Trintgen Sijmonsdr. van den BERCH, dr van Simon Jansz. van de BERGH, bleker aan de Voordijkshoornseweg, en Trijntge JEROENS.

Uit dit huwelijk:

1. Claes Pietersz., volgt III.

2. Sijmon Pietersz., tr. 's-Gravenhage 24 jan. 1666 Jobje Leenders RUIJCHROCK, dr van Leendert Arijensz. RUIJCHROCK en N. N.

3. Willem Pietersz., bleker, overl. mog. tussen 12 nov. 1676 en 6 mei 1679.

    Willem Pietersz. huurt op 12 februari 1667 van de Heer Thomas van der Honert, Wagenmeester-generaal der Vereenigde Nederlanden, een blekerij gelegen buiten het Noorteijnde van 's-Gravenhage. De vorige eigenaar, zaliger de Heer Cornelis de Nobelaer, Heer van Burght - van wie Thomas van der Honert het goed had geërfd - had het tot blekerij gemaakt en het als zodanig verhuurd aan Willem Pietersz.
    Het goed was volgens de meting van Floris Jacobs, landmeter, groot één morgen en eenenzeventig roeden en omvatte een huizing en een schuur, alsmede een spoelhuis, dat door de huurder met consent van de verhuurder was gebouwd tegen de kostprijs van f. 300,=. Over dit bedrag berekent de huurder een rente van 4 % per jaar gedurende de huurperiode van 7 opvolgende jaren aan de verhuurder, hetgeen de huurder jaarlijks in mindering brengt op de huurpenningen van f. 250,= per jaar. Na afloop van deze huurperiode zal de verhuurder een bedrag van f.300,= aan de huurder betalen, waarna de verhuurder de volle eigendom van het spoelhuis zal hebben. [25]
    Willem sluit een lening op 26 mei 1670 inzake: [26]
    De eersame Willem Pietersz. van der Meer en de eerbare Aeffie Pietersdr. van der Meer,enigszins ziek te bedde liggende, broer en zuster, maken op 19 augustus 1670 voor Notaris François van Spangen een testament, waarin zij elkaar benoemen tot enige en universele erfgenamen. Willem bepaalt voorts dat Aeffie gehouden is na zijn dood een bedrag van 40 Caroli gulden per jaar uit keren aan zijn moeder, zo lang als zij leeft en vermaakt zijn kleding, linnen en wollen, alsmede zijn goud en zilver en al dat tot zijn lijf behoort, aan zijn broers Claes, Sijmon en Jacob. Aeffie maakt een zelfde bepaling als Willem ten behoeve van haar moeder en vermaakt haar kleding, linnen en wollen, alsmede haar goud, zilver en al dat tot haar lijf behoort, aan haar zusters Trijntie en Maertie. Voorts dient Willem terstond na haar overlijden aan haar zusters een bedrag van 50 Caroli gulden uit te betalen. [27]
    De eersame Willem Pietersz. van der Meer verklaart schuldig te zijn aan Jan Paulusse van Leeuwen een bedrag van 500 Caroli gulden. Borgen zijn Claas Pietersz. van der Meer en Jacob Engelen van Vinckesteijn. [28]
    Mr. Adryaen Rosa,commies ter Finantie van de Generaliteyt, procuratie hebbend van Trijntie Engelen, weduwe van Maerten Dircks Bon, verkoopt op 29 januari 1675 aan Willem Pietersz.van der Meer seeckere bleijckerije met het huis daarop staande aan de zuidzijde van het einde van het Westeijnde voor f. 1.500,= en een rentebrief van f. 4.800,=. Het goed wordt ten oosten begrensd door het Bleijckerslaentje,waarvan de helft tot deze blekerij behoort. Het goed, groot 1 morgen, is belast met 2 gulden en 11 stuivers Hollands per jaar Hofgeld. [29] Volgens het Transportregister wordt het goed overgedragen op 9 mei 1675. [30]
    Willem trekt op 12 november 1676 zijn testament van 19 augustus 1670 in en benoemt in een nieuw testament zijn lieve zuster Aeffie Pietersdr.van der Meer tot zijn enige en universele erfgenaam, mits zij aan zijn broers en zusters ieder een bedrag van 50 Caroli gulden uitkeert. [31]

4. Jacob Pietersz., tr. (1) 's-Gravenhage 27 april 1664 Maria Bartholomeuss van der HOEVE, tr. (2) ald. 28 okt. 1668 Cornelia Engelen van VINCKESTEIJN, die hertr. met Cornelis Gijssen van der HOEVE, dr van Engel Corneliszn. van VINCKESTEIJN en Aeltgen HEIJNDRICKS.

5. Trijntie Pietersdr.

6. Maertie Pietersdr., tr./tr. kerkel. 's-Gravenhage 19 april 1671 Jacob Engelen van VINCKESTEIJN, wedn. van Pleuntje JANS, zn van Engel Corneliszn. van VINCKESTEIJN en Aeltgen HEIJNDRICKS.

7. Aefje Pietersdr., tr. 's-Gravenhage 25 juni 1679 Hendrik Engelen van VINCKESTEIJN, mr. Bakker te Beverwijk, eerder gehuwd met Anneke Lambregts STAVOORDER, zn van Engel Corneliszn. van VINCKESTEIJN en Aeltgen HEIJNDRICKS.

    Op 6 mei 1679 maken Hendrik Engelen van Vinckesteijn, weduwnaar, Mr. Bakker te Beverwijk, toekomstig bruidegom en Aeffie Pieterss van der Meer, bejaarde dogter en toekomstig bruid, geassisteerd door haar broer Nicolaas van der Meer, bleker, huwelijkse voorwaarden voor Notaris Cornelis van Zijp te 's-Gravenhage, waarbij zij gemeenschap van goederen uitsluiten. [32]

III. Claes Pietersz. van der MEER, bouwman, tr. Rijswijk 20 jan. 1650 Apolonia (Leuntje) Claess van der BURCH.

    Claes Pietersz. vestigt zich circa 1664 in 's-Gravenhage, waar hij wordt ingeschreven als nieuwe burger op 29 april 1672. [33] Hij is, evenals zijn vader, bleker.
    Niet alle acten in het gemeentearchief van 's-Gravenhage op naam van Claes Pietersz. van der Meer hebben betrekking op de hier bedoelde persoon. Er zijn waarschijnlijk enige personen geweest die dezelfde namen hadden. Van acten en transporten, waarvan met zekerheid kan worden geconstateerd dat zij wel betrekking hebben op deze Claes Pietersz., worden de belangrijkste gegevens hier vermeld.
    In een acte van 11 mei 1664, opgemaakt ten overstaan van notaris Pieter van Swieten te 's-Gravenhage, verklaart Claes Pietersz. van der Meer als principaal en zijn broer Willem Pietersz. van der Meer als borg en mede-principaal, voor de tijd van 7 jaren te huren van Sinjeur Melchior Kemels, burger en juwelier in 's-Gravenhage, een blekerij, staande en gelegen aan de Oost Singel te 's-Gravenhage, genaamd "Het bonte paert", met huis en koetshuis, alles bekwaam om te dienen tot blekerswoning. De huur, ingaande op 1 maart 1664 en eindigend ultimo september 1671, bedraagt 176 Carolusgulden per jaar, elk half jaar voor de helft verschuldigd. [34]
    Claes Pietersz. van der Meer en Jacob Engelen Vinckesteijn treden op als borg en mede-principaal bij een schuldbekentenis d.d 28 april 1675 van broer Willem Pietersz. van der Meer aan Jan Paulusz. van Leeuwen, groot 500 Carolusgulden. [35]
    Nicolaas Pieterss van der Meer, cleerbleycker, koopt op 28 januari 1676 van Melchior Kemels een blekerij op de Oost Buitensingel tegenover de Uijllebomen voor een som van f. 2.100,= en een renterekening van f. 2.000,=. [36]
    Schuldbekentenis d.d 4 februari 1676 van Claes Pietersz. van der Meer aan Pieter van der Voort, wonend omtrent Wassenaar, groot 1.300 Carolusgulden. Broer Willem Pietersz. van der Meer is borg. [37]
    Claes Pietersz. van der Meer assisteert op 6 mei 1679 zijn zuster Aefje bij het aangaan van huwelijkse voorwaarden. [38]
    Op 12 september 1679 wordt een testament opgemaakt door notaris Daniel van den Bossche van Nicolaas Pieterssen van der Meer, bleker, die ziek op bed ligt en zijn echtgenote Leuntje Claes van der Burg, wonende aan de Buitensingel van 's-Gravenhage. Bepaald wordt dat de langstlevende wordt benoemd tot universeel erfgenaam, met dien verstande dat die langstlevende aan de ongetrouwde meerderjarige kinderen, zodra zij dit begeren, alsmede aan de minderjarige kinderen, zodra deze meerderjarig worden of zullen trouwen, een bedrag van 100 Carolusgulden zal geven voor of in plaats van een uitzet zoals hun getrouwde kinderen aan kleding, linnen en andere huwelijksgaven hebben ontvangen. De comparanten verklaarden hun kinderen, met name Pieter, Jacob, Leendert, Annetje, Lysebeth, Catharina, Helena en Claes van der Meer tot mede-erfgenamen in de nalatenschap van de langstlevende te benoemen. Voorts verklaarden zij dat na het overlijden van de langstlevende hun oudste zoon Pieter de keuze zal hebben om de blekerij met het huis voor de tijd van 7 achtereenvolgende jaren te huren voor de prijs van 270 gulden per jaar. Ten slotte verklaarden zij de langstlevende tot voogd of voogden van hun minderjarige kinderen te benoemen en voorts de Weeskamer uit te sluiten. [39]
    Het onderzoek voor de genealogie Van der Meer begon in het gemeentearchief van 's-Gravenhage met de gegevens uit de 19de en de 20ste eeuw. Terugwerkend in de tijd bleken de vroegste gegevens betrekking te hebben op Claes Pietersz. van der Meer. Het reeds vermelde testament gaf een goed en compleet inzicht, evenals andere gegevens uit het notarieel archief en het transportregister. Er waren echter geen gegevens te vinden - ook niet bij uitgebreid en langdurig onderzoek - die licht wierpen op zijn voorgeslacht. De naam Pieter van der Meer, dan wel het patroniem, bleek zeer veelvuldig voor te komen. Onderzoek in de omliggende gemeenten, al dan niet in het Rijksarchief, leverde in eerste instantie geen resultaten op, eveneens door de vele personen die dezelfde naam droegen. Pas na herhaald onderzoek en mede aan de hand van meer ervaring met het lezen van oude handschriften, werd circa 2 jaar na de eerste pogingen de slecht leesbare huwelijksacte in Rijswijk ( ZH ) gevonden, gedateerd 20 februari 1650, getekend door Goossen Jacobss de Bije, secretaris van Rijswijk, van de jongeluijden uit Rijswijk Claes Pietersz. van der Meer en Appolonia Claes van der Burch.

Uit dit huwelijk:

1. Pieter Claesz., volgt IV.

2. Jacob Claesz., impost op begr. Rijswijk 29 jan. 1693, tr. (1) 's-Gravenhage 5 mei 1675 Catharina Jansse van der MEER, tr. (2)/tr. kerkel. ald. 20 nov. 1683 Geertruijt Corneliss van der VIN.

3. Leendert Claesz., overl. Rijswijk vóór 29 sept. 1703, tr./tr. kerkel. 's-Gravenhage 12 april 1676 Lijsbeth PIETERS.

4. Annetje Claesdr., ondertr. 's-Gravenhage 28 jan. 1685 Arij Jacobse ROTTEVEEL.

5. Lijsbeth Claesdr., ondertr. (1) 's-Gravenhage 1 nov. 1682 Claes van der HOEVE, ondertr. (2)/tr. ald. 24 maart/8 april 1697 Johan Wouterse van der SNOUCK.

    Johan was bij zijn huwelijk jongeman van Delft.

6. Catharina Claesdr., overl. vóór 7 mei 1727 [40], tr. 's-Gravenhage 31 dec. 1684 Cornelis van WEENA (WEENEN), eerder gehuwd met Maria QUACKELSTEIJN.

7. Helena Claesdr., tr. 's-Gravenhage 14 april 1686 Gerrit Jacobsz. SAS, zn van Jacob Arentse SAS en Geertje (Grietje) VINCKESTEIJN.

8. Claes Claesz., tr. 's-Gravenhage 14 juli 1686 Willemijntje Cornelisdr. van RIJN.

IV. Pieter Claesz. van der MEER, bleker, impost op begr. 's-Gravenhage 3 febr. 1728, begr. ald., tr./tr. kerkel. ald. 9 april 1684 Alijda Jacobs van VINCKESTEIJN, dr van Jacob Engelen van VINCKESTEIJN en Pleuntje JANS.

Uit dit huwelijk:

  1. Apolonia, ged. 's-Gravenhage 5 febr. 1685, overl. ald. 25 aug. 1761, tr. ald. 21 sept. 1704 Pieter van LEEUWEN.
  2. Anna, ged. 's-Gravenhage 26 juli 1686, overl. ald. vóór 12 juni 1687.
  3. Anna, ged. 's-Gravenhage 12 juni 1687, tr. ald. 11 sept. 1706 Johannes NIEUWKERK.
  4. Claes Pietersz., ged. 's-Gravenhage 4 sept. 1688, tr./tr. kerkel. ald. 5 febr. 1715 Apolonia van TONGEREN, die hertr. met Steven de BRIETER.
  5. Jacobus Stephanus, ged. 's-Gravenhage 27 dec. 1690, impost op begr. ald. 29 maart 1736, tr. ald. 22 april 1725 Johanna van der VOORT, die hertr. met Gijsbert SPRUIJTENBURGH.
  6. Willem Pietersz., ged. 's-Gravenhage 30 mei 1692.
  7. Willem, ged. 's-Gravenhage 19 juni 1695, begr. ald. 20 nov. 1695.
  8. Willem, ged. 's-Gravenhage 2 juni 1696.
  9. Maria Catharina, ged. 's-Gravenhage 5 aug. 1697.
  10. Willem Pietersz., ged. 's-Gravenhage 20 okt. 1698, volgt V.
V. Willem Pietersz. van der MEER, ged. 's-Gravenhage 20 okt. 1698, overl. ald. vóór 4 febr. 1735, tr. ald. 23 jan. 1729 Catharina MENNINGH.

Uit dit huwelijk:

  1. Alida, ged. 's-Gravenhage 11 april 1731.
  2. Pieter, ged. 's-Gravenhage 5 dec. 1732, volgt VI.
VI. Pieter van der MEER, ged. 's-Gravenhage 5 dec. 1732, overl. ald. 22 okt. 1815, ondertr. ald. 28 dec. 1760 Maria van DALEN, ged. 's-Gravenhage 13 april 1732, begr. ald. 16 febr. 1810, dr van Abraham van DALEN en (Anna) Maria van den BOSCH.

Uit dit huwelijk:

  1. Catharina, ged. 's-Gravenhage 18 jan. 1761.
  2. Cornelis, ged. 's-Gravenhage 7 juli 1762.
  3. Willem, ged. 's-Gravenhage 7 dec. 1763, begr. ald. 3 juli 1765.
  4. Christina, ged. 's-Gravenhage 20 jan. 1765.
  5. Willem, ged. 's-Gravenhage 5 aug. 1767, begr. ald. 5 sept. 1767.
  6. Pieter, ged. 's-Gravenhage 2 sept. 1770.
  7. Maria, ged. 's-Gravenhage 10 jan. 1773.
  8. Willemina, ged. 's-Gravenhage 19 april 1775, begr. ald. 17 febr. 1778.
  9. Pieternella, ged. 's-Gravenhage 29 sept. 1776, begr. ald. 28 juni 1778.
  10. Willem, ged. 's-Gravenhage 22 okt. 1777, volgt VII.
VII. Willem van der MEER, ged. 's-Gravenhage 22 okt. 1777, overl. ald. 9 dec. 1816, tr. ald. 19 mei 1799 Maria Cornelia OLINGIUS, ged. 's-Gravenhage 28 juni 1778, overl. ald. 3 nov. 1855, dr van Johannes OLINGIUS en Maria (Maayke) (van) de GRAAF.

Uit dit huwelijk:

  1. Pieter, ged. 's-Gravenhage 30 maart 1800.
  2. Maria Johanna, ged. 's-Gravenhage 22 nov. 1802, overl. ald. 15 febr. 1803.
  3. Willem Johannes, geb. 's-Gravenhage ca. 1804.
  4. Catrina Johanna, ged. 's-Gravenhage 15 sept. 1806.
  5. Johannes Theodorus, ged. 's-Gravenhage 2 juni 1810, volgt VIII.
  6. Christiaan Johannes, ged. 's-Gravenhage 2 juni 1810, verver, overl. ald. 17 sept. 1860.
  7. Charlotte Carolina, geb. 's-Gravenhage 7 aug. 1812, overl. ald. 16 nov. 1882, tr. Johannes ZWANENBURG, geb. Leiden, zn van Hubertus ZWA(A)NENBURG en Catharina LAMEL.
VIII. Johannes Theodorus van der MEER, ged. 's-Gravenhage 2 juni 1810, oppasser,koopman, overl. ald. 16 nov. 1898, tr. ald. 18 nov. 1835 Hanetta Margrita MEIJER, ged. 's-Gravenhage 9 juni 1803, overl. ald. 18 jan. 1882, dr van Georg August MEIJER, kleermaker, en Maria Catharina STAM.

Uit dit huwelijk:

1. Maria Wilhelmina, geb. 's-Gravenhage 13 maart 1836, overl. ald. 19 okt. 1879, tr. ald. 21 mei 1862 Georg August MAIJER, geb. 's-Gravenhage 10 april 1837, meubelmaker,winkelier, overl. ald. 24 maart 1873, zn van Johan Georg MAIJER, kabinetswerker, en Johanna Catharina WAANDERS.

2. Georg August, geb. 's-Gravenhage 4 maart 1837, kabinetswerker.

3. Willem Pieter, geb. 's-Gravenhage 23 dec. 1838, volgt IX.

4. Johannes Theodorus, geb. 's-Gravenhage 4 okt. 1840, schoorsteenveger, overl. ald. 3 april 1928, tr. ald. 19 sept. 1866 Catharina Johanna KOST, geb. Leiden 3 april 1834, overl. 's-Gravenhage 30 okt. 1904, dr van Jacobus KOST en Maria RIJNVIS.

    Volgens gegevens uit het bevolkingsregister 1859-1879 van 's-Gravenhage kwamen Johannes Theodorus en Catharina Johanna uit Delft. In hun Haagse huwelijksacte is vermeld dat er ook in Delft afkondiging van het huwelijk heeft plaats gevonden. Het gezin had veel adressen in Den Haag, zoals : Hekkelaan 53, Ammunitie Haven 29, Groeneweg 107, Turfmarkt 8, Kleine Brouwerstraat 1, Doubletstraat 51, alsmede Glasblazerslaan 8, Katerstraat 40, Pinksterbloemlaan 148, Rozemarijnstraat 21 en 32 en Nieuwe Haven 30. Blijkens de gegevens uit de diverse bevolkingsregisters in 's-Gravenhage was Johannes Theodorus van der Meer vele malen in de Rijks Werk Inrichting Veenhuizen in de gemeente Norg, namelijk: 1. Vertrekt 21 april 1891 naar Veenhuizen 2, Norg. 2. Vertrekt 3 augustus 1892 naar Veenhuizen 2, Norg. 3. Vertrekt 30 januari 1893 naar Veenhuizen 2, Norg. 4. Vertrekt 15 februari 1895 naar Veenhuizen 2, Norg. Komt op 22 februari 1895 uit Veenhuizen 2, Norg. 5. Vertrekt 22 augustus 1895 naar Veenhuizen 2, Norg. Komt op 7 juni 1904 uit Veenhuizen 1, Norg. 6. Vertrekt 14 september 1904 naar Veenhuizen 3, Norg.
    Het gezin van Johannes Theodorus van der Meer ontving gedurende een periode van 22 juli 1887 tot en met december 1903 een bedeling van het Burgerlijk Armbestuur. Vermeld zijn Joannes zelf als gereformeerd lidmaat en van beroep schoorsteenveger, zijn vrouw Johanna, gereformeerd en geen lidmaat, van beroep werkster en een zoon Jacobus van der Meer, geb. in 's-Gravenhage op 15 december 1877, eveneens gereformeerd. Zijn naam is in het register doorgehaald. Op de bladzijde komt de volgende aantekening voor: "N. B." De man is in arrest en in 1891 naar de Ommerschans". In de daarvoor bestemde kolommen is vermeld, dat het gezin in de bedeling is opgenomen op 22 juli 1887 voor 50 (cent) en 1 brood met de volgende wijzigingen: 2 december 1891 geld 60 en brood 1, 12 december 1899 geld 70 en brood 1, 26 februari 1902 geld 100 en brood 1. Op 2 november 1904 is de vrouw overleden. Aan kleding, ligging en dekking is uitgereikt: november 1893 10/4 deken, november 1896 8/4 deken, 7 december 1897 stroozak, december 1898 m(an), vr(ouw) hemd, december 1900 d. stroozak, december 1901 8/4 deken, 16 oktober 1902 vr(ouw) h(emd),december 1903 stroozak, 8/4 deken. [41]
    Volgens een aantekening in het bevolkingsregister 1919 - 1939 werd het gezinshoofd Johannes Theodorus opgenomen in het gemeentelijk bestedelingenhuis aan het Westeinde 58, alwaar hij op 3 april 1928 is overleden op 87- jarige leeftijd. Dit bestedelingenhuis is het latere verzorgingshuis Huize Spanjaardshof.

5. Charlotte Carolina, geb. 's-Gravenhage 8 okt. 1846, overl. ald. 14 maart 1916, tr. ald. 30 april 1884 Cornelis Johannes LOBEL, geb. 's-Gravenhage 18 april 1839, overl. Utrecht 13 dec. 1898, wedn. van Elisabeth Catharina Maria van ISTERDAAL.

IX. Willem Pieter van der MEER, geb. 's-Gravenhage 23 dec. 1838, meubelmaker, overl. ald. 20 maart 1905, tr. ald. 7 aug. 1867 Adriana van MEERTEN, geb. Amerongen 8 juli 1839, overl./begr. 's-Gravenhage 2/5 mei 1922, dr van Adrianus van MEERTEN en Gijsje (Geijsje) TOLLENAAR.

Uit dit huwelijk:

  1. Johannes Theodorus, geb. 's-Gravenhage 30 aug. 1868, volgt X.
  2. Adrianus, geb. 's-Gravenhage 21 dec. 1871, kurkensnijder, overl. ald. 14 april 1950, tr. ald. 21 dec. 1892 Froukje TINGA, geb. Opsterland 5 juni 1869, overl. 's-Gravenhage 6 juni 1938, dr van Rienk Anne TINGA en Dirkje Aantjes GORTER.
  3. Willem Pieter, geb. 's-Gravenhage 8 dec. 1874, ged., lijstenmaker, overl./begr. ald. 25/29 dec. 1941, tr. ald. 10 febr. 1892 Geertruida BIESOT, geb. 's-Gravenhage 6 aug. 1872, ged., overl./begr. ald. 27/30 juni 1937, dr van Jacobus Johannes BIESOT en Geertruida van den BURG.
  4. Georg August, geb. 's-Gravenhage 16 juni 1877, overl. ald. 10 okt. 1877.
X. Johannes Theodorus (Jan) van der MEER, geb. 's-Gravenhage 30 aug. 1868, zeejongen (1882-1884), kurkensnijder (1884-1887), fuselier/korporaal, bij het KNIL van 1887 tot 1899, overl. 's-Gravenhage 9 april 1904, tr. ald. 2 maart 1887 Alida Lucia (Alie) HOPMAN, geb. ald. 8 maart 1859, overl. 's-Gravenhage 21 april 1938, dr van Johannes HOPMAN, kleermaker, en Elisabeth RO(O)DE.

    Van Johannes Theodorus van der Meer was bij zijn zonen niets bekend. Er was een vaag vermoeden dat hij wel eens militair geweest zou kunnen zijn, gebaseerd op de herinnering aan een onduidelijke foto van een jongeman in uniform. Bij verder onderzoek kwam aan het licht dat hij in dienst was geweest van het KNIL en in Indië had deelgenomen aan krijgsverrichtingen in Atjeh. Uit een uittreksel van het stamboek van het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, nr.25984 [42] bleek het volgende. Op 8 maart 1882 kwam hij bij 's-Rijks Zeemacht in dienst als jongen voor de rolle van Z.M. Wachtschip te Amsterdam, waarbij hij werd gedetacheerd bij de Kweekschool voor zeevaart te Leiden. Op 30 september 1882 ging hij naar het Opleidingsschip Admiraal van Wassenaar. Hij werd op 30 september 1884 ontslagen uit Z.M. Zeedienst wegens slecht gedrag en gebrek aan aanleg.
    Op 23 november 1887 kwam hij aan bij het KNIL, nadat hij zich op de 21ste vrijwillig had verbonden als soldaat voor de tijd van 6 jaar bij de koloniale troepen, ingaande de dag van inscheping naar de Overzeese bezittingen, met f. 300,= handgeld. De verbintenis was met toestemming van zijn vrouw aangegaan. Hij was ingeschreven voor de lichting 1887 bij de Gemeente 's-Gravenhage en bestemd voor inlijving bij de militie op 2 mei 1888.
    Bij zijn aankomst bij het korps was Jan 1.69 m lang, had een rond aangezicht en een plat voorhoofd, blauwe ogen, een kleine neus en een gewone mond, met een spitse kin. Zijn haar en wenkbrauwen waren blond. Hij was aan beide armen getatoueerd en hij had een litteken aan de rechterpink.
    Johannes - zijn roepnaam was Jan - vertrok op 10 december 1887 naar Nederlands Indië per ss "Prins Alexander". Na aankomst op 18 januari 1888 in Padang werd hij geplaatst bij het 4de Depot Bataljon, waar hij verbleef tot 21 mei 1888, op welke datum hij werd geplaatst bij het 17de Bataljon Infanterie tot 13 oktober van dat jaar, waarop hij terugging naar het 4de Depot Bataljon. Hij maakte vervolgens deel uit van het 16de en het 15de Bataljon Infanterie, waarna hij van 2 september 1889 tot 15 juni 1890 weer verbleef bij het 4de Depot Bataljon. In 1889 nam hij deel aan krijgsverrichtingen tegen Atjeh, waarvoor hij het Ereteken voor belangrijke krijgsbedrijven 1873-1890 ontving. Op 1 mei 1891 ging hij over naar het 4de Depot Bataljon. Hij werd voor de eerste maal scherpschutter op 1 oktober 1891 en kreeg in dat jaar ook voor de eerste maal een schietprijs, die hij voor de tweede maal ontving in 1892. Op 5 oktober 1891 werd hij korporaal en op de 24ste van die maand ging hij naar het Garnizoens Bataljon van Palembang. Op 10 december 1893 was zijn eerste periode van 6 jaar dienst bij het KNIL voorbij. Op 20 september 1893 werd hij teruggezet tot fuselier, om op 10 december 1893 gereëngageerd te worden voor 2 jaren bij de Koloniale Troepen zowel in als buiten Europa, met een premie van f. 100,=. Hij ging op 28 april 1895 wederom naar een Depot Bataljon, in dit geval naar het 1e. Weer werd hij korporaal en wel op 19 november 1895. Op 16 december 1895 werd hij teruggesteld tot gewoon schutter. Hij werd voor de tweede maal scherpschutter op 19 maart 1896.Op de tiende december 1895 werd hij wederom gereëngageerd, nu voor een periode van 4 jaren bij de Koloniale Troepen, zowel in als buiten Europa, waarvoor hij een premie van f. 200,= ontving. Op 14 februari 1897 ging hij over naar het 18de Bataljon Infanterie.
    In september 1897 was hij kennelijk niet meer geschikt voor de militaire dienst in Atjeh. Hij ging toen over naar het 18de Bataljon Infanterie om op 24 september 1897 ter opzending naar Nederland te worden geplaatst bij het S.K. te Batavia. In oktober 1897 werd Jan wegens tijdelijke lichamelijke ongeschiktheid voor alle militaire diensten bestemd om naar Nederland te worden opgezonden.Hij vertrok op 13 oktober 1897 par ss Imeroe naar Nederland en kwam op 18 november 1897 te Rotterdam aan, waar hij werd ingedeeld bij de Koloniale Reserve. De 14de december werd hij teruggeplaatst tot soldaat.
    Op 22 december 1899 werd hij "uit de sterkte gebracht, zijnde aan hem bij K.B. van 9 december 1899, nr. 9, wegens voortdurende ongeschiktheid voor de militaire dienst uit hoofde van lichaamsgebreken een voordurend gagement ad f. 200,= per jaar toegekend." Het certificaat van goed gedrag werd afgegeven.

Uit dit huwelijk:

  1. Adriana Elisabeth (Sjaan), geb. 's-Gravenhage 10 mei 1887, overl. ald. 17 aug. 1943, tr. ald. 3 nov. 1909 Johannes Lambertus ODEMS, geb. 's-Hertogenbosch 17 aug. 1886, loopknecht, overl. 's-Gravenhage na 1940, zn van Franciscus Hendrikus ODEMS en Helena Petronella van der HEIJDEN.
  2. Elisabeth Johanna (Bets), geb. 's-Gravenhage 3 aug. 1888, overl. ald. 23 juni 1973, tr. ald. 18 okt. 1911 Gerardus Christiaan Marie MEIJER, geb. 's-Gravenhage 3 juli 1886, behanger-stoffeerder, overl. ald. 16 maart 1963, zn van Philippus Hendrik Cornelis MEIJER en Johanna DAUDEIJ.
  3. Johannes Theodorus, geb. 's-Gravenhage 4 juni 1899, grondwerker, los-werkman, overl. ald. 22 maart 1953, tr. ald. 21 juli 1920 Cornelia Maria van KERKHOF, geb. 's-Gravenhage 8 aug. 1901, overl. ald., dr van Michel van KERKHOF en Heindrina HARTMAN.
  4. Dirk Pieter, geb. 's-Gravenhage 8 febr. 1901, volgt XI.
  5. Willem Pieter, geb. 's-Gravenhage 31 juli 1902, woninginrichter,behanger, overl. ald. 9 febr. 1975, tr. ald. 20 juli 1932 Maatje van EEK, geb. 's-Gravenhage 2 aug. 1905, overl. ald. 12 jan. 1985, dr van Theodorus van EEK en Pieternella BUYSE.
XI. Dirk Pieter (Dick) van der MEER, geb. 's-Gravenhage 8 febr. 1901, stucadoor, overl. ald. 21 juli 1968, tr. ald. 9 jan. 1924 Hendrika Philippina (Riek) GOUT, geb. Amsterdam 22 juli 1901, overl. 's-Gravenhage 21 nov. 1985, dr van Marinus GOUT, offsetdrukker, en Helena Susanna MICHEL.

Uit dit huwelijk:

  1. Leendert, geb. 's-Gravenhage 25 jan. 1924, volgt XII.
  2. Cornelia Hermina, geb. 's-Gravenhage 26 juli 1925, balletdanseres Nederl.Opera, tr. Amsterdam 8 dec. 1949 Guillaume (Willy) FREID, geb. Nice (France) 8 febr. 1912, violist, zn van Moses Chune FREID, musicus, en Elisabeth Margit SZILAGYI, musicus (cymbaliste).
XII. Leendert van der MEER, geb. 's-Gravenhage 25 jan. 1924, hoofd Bejaardenbeleid WVC, tr. 's-Gravenhage 11 juli 1951 Jannigje (Janny) PLEUNE, geb. Rotterdam 31 okt. 1926, dr van Marinus Cornelis PLEUNE, procuratiehouder, en Neeltje BOTH.

Uit dit huwelijk:

  1. mr. Dirk Ronald (Dick), geb. 's-Gravenhage 29 april 1956, jurist, Hoofd Arbeidszaken bij de KLM te Amstelveen, ondertr./tr. Leiderdorp/Rijswijk 6 juni 1983/11 mei 1984 Adriana Albertina ROMIJN, geb. 's-Gravenhage 11 mei 1958, dr van Albert Pieter ROMIJN, bouwkundige, en Adriana ROELS.
  2. Robert Arthur (Rob), geb. 's-Gravenhage 31 aug. 1959, volgt XIII.
  3. Peter Erik (Peter), MBA, geb. 's-Gravenhage 13 juni 1962, directeur, lid Raad van Bestuur van het ziekenhuis Leyenburg te 's-Gravenhage, heeft een samenlevingskontrakt - verleden op 5 februari 1992 voor Lubbers en Dijk, notarissen te Amsterdam - met drs. Rienskje Ytje (Rieneke) DEELSTRA, geb. Hoorn 6 febr. 1964, organisatiepsycholoog, senior consultant KPMG Management Consulting, dr van Ale Ruurd DEELSTRA en Wietske Dieuke SCHREIBER, woont sinds het begin van de 90er jaren in Amsterdam,
XIII. Dr. ir. Robert Arthur van der MEER, geb. 's-Gravenhage 31 aug. 1959, scheikundig ingenieur, hoofd van het Laboratorium van Wetterskip Fryslân te Leeuwarden., Woonde in Delft en Goes. Sinds 1993 Stiens, ondertr./tr. Rijswijk/Delft 26 jan./6 mei 1987 ing. Marleen van der WILLIK, geb. Gouda 5 dec. 1963, milieukundig adviseur, dr van Klaas Pieter van der WILLIK, groothandelaar in schoenen, en Fietje Maria OUSSOREN.
Noten
  1. Archief Hoogheemraadschap Delfland, Oud-archief Hoekpolder, inv. 116 t/m 119.
  2. G.A. Rijswijk, R.A., inv.13, folio 16v.
  3. G.A. 's-Gravenhage, Not. Arch.,inv.115, folio 360v-361.
  4. G.A. Delft, Not. Arch., inv. 2011, folio 42-44.
  5. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 3, folio 91.
  6. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 3, folio 100.
  7. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 71, folio 100.
  8. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 76, folio 25.
  9. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 79, folio 113.
  10. G.A. Rijswijk, R.A., inv.17, folio 79v.
  11. Archief Hoogheemraadschap Delfland, Oud-archief Hoekpolder, Inv. 116 t/m 119.
  12. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 13, folio 130.
  13. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 13, folio 130v en 131.
  14. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 13, folio 133. 133v.
  15. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 13, folio 131.
  16. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 14, folio 3.
  17. G.A. Rijswijk, R.A., inv. 14, folio 4.
  18. G.A. Delft, N.A., inv. 1964, folio 292.
  19. G.A. 's-Gravenhage, Not. Arch., inv.415,folio 347.
  20. G.A. 's-Gravenhage, Not. Arch., inv. 774, folio 269.
  21. G.A. Delft, arch. Hof van Delft, inv. 91, folio 100.
  22. G.A. Delft, arch. Hof van Delft, inv. 91, folio 85v.
  23. G.A. Delft, N.A., inv. 1964, folio 292 e.v.
  24. G.A. Delft, arch. Hof van Delft, inv. 91, folio 115.
  25. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 711, folio 75-79.
  26. G.A. 's-Gravenhage, N.A.,inv. 774,folio 269-270.
  27. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 774, folio 281-282.
  28. G.A. 's-Gravenhage, N.A.,inv.775,folio 365.
  29. G.A. 's-Gravenhage, N.A.,inv. 486,folio 17-18.
  30. G.A. 's-Gravenhage, transport nr. 510.
  31. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 775, folio 453-454.
  32. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 426,folio 235 e.v.
  33. G.A. 's-Gravenhage, R.A., inv. 1052, folio 3.
  34. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 390, folio 160 e.v.
  35. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 775, folio 365.
  36. G.A. 's-Gravenhage, transport 28 januari 1676, nr. 614.
  37. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 417, folio 28.
  38. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv. 426, folio 235.
  39. G.A. 's-Gravenhage, N.A., inv.831, folio 249 e.v.
  40. Zie voor de datum van overlijden G.A. 's-Gravenhage,N. A., inv. 1769, folio 76, d.d. 7 mei 1727.
  41. G.A. 's-Gravenhage, Archief Burgerlijk Armbestuur, inv. 410, register 418, folio 313.
  42. Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Overzeese Pensioenen,d .d.15 december 1981.