Geneology of Rob van der Meer
Inleiding
Van Ruurd Jans Deelstra is een handschrift bewaard gebleven,waarin vele interessante zaken zijn vermeld, zodat het waard is aan de vergetelheid ontrukt te worden. In het hierna volgende wordt de letterlijke tekst vermeld; het komt mij echter juist voor eerst een aantal belangrijke bijzonderheden over de schrijver vast te leggen.
Ruurd Jans Deelstra, geboren in het jaar 1811, kwam in 1830 als dienstplichtige voor de loting, trok nr. 31 en werd daardoor ingeschreven als milicien. Hij staat, zoals blijkt uit de stamboeken van het 15de Regiment Infanterie in de archieven van het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage ,als volgt vermeld:
Rob van der Meer
Nr. 17896 Ruurd Jans Deelstra
Vader Jan
Moeder Wikje Klaver
Geboren te Tietjerksteradeel (Tietjerk) den 17 Maart 1811
Laatst gewoond Tietjerksteradeel (Tietjerk)
Bij zijn aankomst Lang 1 el, 6 palmen, 6 duimen, 3 strepen
Aangezigt Ovaal
Voorhoofd Smal
Oogen Bruin
Neus Ordinair
Mond Idem
Kin Rond
Haar Blond
Wenkbrauwen Idem
Merkbare tekenen Geen

Op 1 Mei 1830 ingedeeld als milicien voor de tijd van vijf jaaren zijnde loteling van de ligting 1830 uit de provincie Friesland, Gemeente Tietjerksteradeel, onder no. 31. Reserve.

Bij zijn opkomst in October 1830 werd hij, ingevolge aanschrijving van het Departement van Oorlog, ingedeeld bij de 8ste Afdeling ( = Regiment).Op de 10de November 1830 kwam hij over van de 8ste Afdeling. Hij werd bij het 18de Regiment Infanterie ingeschreven onder stamboeknummer 5132 als Ruurd Deelstra. In de kolom "Gedane Veldtochten" staat bij hem vermeld: "Tiendaagse veldtocht in België in 1831. Metalen Kruis den 5 April 1832". Zoals uit het vervolg zal blijken, vermeldt Ruurd zelf dat hij het Metalen Kruis heeft ontvangen op de 13de Juli 1832 in Vessem, gelegen in Noord-Brabant. Ruurd Jans Deelstra dient bijna de volle 5 jaren uit, namelijk van 1 mei 1830 tot 11 december 1835, als hij over Naarden en Amersfoort via Kampen met onbepaald verlof naar huis gaat.


HET HANDSCHRIFT VAN RUURD JANS DEELSTRA
Het boek van Ruurd Jans Deelstra is geschreven op ongelinieerd papier met de afmetingen 9,5 x 16 cm. Er zijn eigenhandig schrijflijnen op aangebracht. Het beslaat de periode 1811 tot 1869. In het onderstaande is de gebruikte spelling overgenomen.De interpunctie is aangepast aan de huidige opvattingen, ten einde een beter leesbaar geheel te krijgen. Daartoe zijn eveneens enkele tussenkopjes aangebracht en jaartallen vermeld. Ook is bij de eerste vermelding van een plaatsnaam de thans gebruikelijke spelling van die naam opgenomen. Ter verduidelijking zijn zo nu en dan tussen haken de maanden vermeld, dan wel andere toevoegingen opgenomen.

Het boek bestaat uit 3 delen. Het begint met het geboorteregister dat 5 pagina’s omvat. Daarna komt zijn verslag van de militaire dienst van 1830 tot het einde van het jaar 1835, inclusief de Tiendaagse veldtocht tegen België. Als derde deel worden over een aantal jaren bijzonderheden vermeld, met als laatste een aantekening inzake 1869.


DEEL I. Familieregister van Ruurd Jans Deelstra.
Geboorte Register van ons Ruurd Jans Deelstra en Jitske Durks van der Veen. In het jaar 1811 den 10 Maart ben ik gebooren te Tietjerk. Zoon van Jan Ruurds Deelstra, gebooren te Lekkum den 2 April in het jaar 1766. Overleeden 22 Februari 1859 Tietjerk. En van Wikjen Ales Klaver, gebooren te Hardegarijp den 10 Dezember in het jaar 1787.En van Ruurd Wiegers, gebooren te Oenkerk en overleeden te Tietjerk. En Trijntje Aberts, gebooren te Mirdum en overleeden te Tietjerk. En Ale Jans Klaver, gebooren te Hardegarijp en aldaar overleeden.En Itje Gerbens, gebooren te Suameer en overleeden te Hardegarijp 2 februari 1847. Getrouwd met Jitske Durks van der Veen den 13 Mei 1841.Gebooren te Tietjerk den 15 October 1816.Dochter van Dirk Rijkeles van der Veen, gebooren te Oenkerk in het jaar 1777, 2 October en overleden te Tietjerk den 20 Januarij 1848. En van Grietje Hendriks van der Heide, gebooren te Oenkerk den 12 November 1777.

    Wikjen Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 29 September 1842.
    Grietje Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 24 Januarij 1845.
    Trijntje Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 2 Maart 1847.
    Durkje Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 2 Junij 1849.
    Jan Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 20 Julij 1851.
    Tjitske Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 4 September 1853.
    Dirk Ruurds Deelstra, gebooren Tietjerk den 13 September 1855.
    Ale Ruurds Deelstra, gebooren Tietjerk den 5 November 1857
    Antje Ruurds Deelstra, gebooren te Tietjerk den 23 Augustus 1860.
    Hendrik, gebooren 29 October 1863 te Tietjerk.


DEEL II, militaire dienst, inclusief de Tiendaagse Veldtocht.
Ruurd Jans Deelstra zijn boek. Dit heb ik geschreven in het jaar 1848, in de maand Februarij. Het was in het jaar 1811, den 10 Maart, ben ik gebooren op het Oudeel onder Tietjerk, zijnde volgens zeggen van mijn vrienden het water toen buitengewoon hoog. En in de jaaren 1816 en 1817 bijzonder natte zoomers, dat ons ouders veel vee verlooren aan de gal. En 1821 en 1822 bijzonder vrugtbaar. En 1825 bijzonder hoog winterwater, daarbij nog overstrooming van zeewater. In het eerst van Februarij toen is het water zoo hoog gesteegen dat veelen bij ons de huizen moesten verlaaten en met hun vee na hooger oorden vlugten, hetwelk zeer veel schaade bij ons te weeg bracht. En daarop volgden te drooge zoomers: 1826 en 1827, waarbij veele ziekten ontstonden en meestal de galkoors, daar wij ook bijna allen in deelden, waardoor ook veel menschen stierfven. En daarop volgden weer drie natte zomers, bijzonder 1830, in welk jaar wij bijna de helft van het land in de zomer onder water hadden en in het vervolg veel vee verlooren aan de gal.
Het jaar 1830.
En in hetzelfde jaar viel ik in de looting en waarbij ik No. 31 trok, zoodat ik als miliezien op den 1 Mei 1830 ingedeeld ben bij de 15 Afd. En daarbij onbepaald verlof. En bij geleegenheid van opstand in België in het begin van de maand Augustus, waardoor al het volk onder de wapenen moest koomen, wierd ik opgeroepen om den 5 October te Leeuwarden te koomen. En den 6 vandaar op Buitenpost, den 7 vandaar op Groningen en aldaar ingedeeld bij de 8 Afdeeling. En hier kreegen wij kleeding en waapens en leerden de eerste beginselen van de ekstersitie. En schoon zulks voor mij ongewoon was - en tegen mijn zin - ging het hier nogal wel, omdat ik nogal veel bekenden bij mij had en ook nogal behoorlijk goed eeten kreegen. En hier vandaan zijn wij getrokken den 7 November over Asten (Assen) op Witten, den 8 vandaar over Dieveren (Diever) en Meppel en Swartsluis (Zwartsluis) op Swol (Zwolle) en werden daar ingedeeld bij de 18 Afdeling, welke toen met een weinig manschap uit Braband was gekoomen en hier aangevuld wierd. En hier kreegen wij het slecht van eeten. En daags 2 maal eksterseeren en ook slegte legging, zoodat mijn moed hier wel eens klein was. En dat duurde tot in het begin van Dezember, dat wij vertrokken over Deventer en Zutphen en Arnhem op Nijmegen. Hier kreegen wij inkwartiering bij de Burgerij, met voeding in het eerst en laater zonder voeding, dat wij ons eeten in de kazerne haalden. En hier deed ik mijn eerste wagt op het fort Kraaijenhof.

Het jaar 1831.
En in Januarij vandaar na De Graaf (Graaf) en Hertoogenbos (‘s-Hertogenbosch) en Loon op Zand op Breda. En hier hebben wij eenige dagen (in) de kazerne geleegen en zijn in het laatst van diezelfde maand vertrokken na Rijsbergen. Hier kwamen wij bij de boeren in kwartier, zonder voeding, met zogenaamde Vivers [1], welke wij om de andere dag uit Breda ontvingen. En dan moesten wij’s-nagts kompagniesgewijs in het dorp in de schuuren slaapen, omdat het op de voorposten was. En dan om de andere nagt op wagt en die waaren bijna alle op het bloote veld, zonder eenig verblijf. En dan moesten wij, als wij niet op wagt waren, morgens een uur of twee onder de wapenen staan,totdat veldontdekking terugkwam. En dan had ieder man een deeken op de ransel en kreegen wij de kleeding niet uit, als dat wij ons verschoonden. En dat was, zoals ligt te begrijpen is, oorzaak dat wij hier lang niet zonder ongedierte waaren. En in April vandaar na Breda en hier weer enige dagen geleegen en in dezelfe avoond vandaar na het Ginneke (Ginneken) en Ulvenhout en hier heb ik met dertig man bij een boer geleegen en om de andere nagt op wagt en hier zijn mij de pokken ingeënt. En in het eerst van Mei vandaar na Zon en Bruegel ( Son en Breugel). Hier laagen wij met voeding bij de boeren en hoefden weinig wagt te doen en in Junij vandaar naar Oorschot en in dezelfde maand vandaar na het Kamp van Rijjen ( Rijen ). Den 2 Augustus vandaar naar België voorbij Poppel tot Ravels - hier ontmoeten wij het eerst de vijand - welk dorp door ons 2de Batailon ‘s-avonds stormerhand is ingenoomen en door ons bezet tot (wij) des morgens om 9 uur optrokken na Turnhout, hetwelk wij bijna zonder gevegt in bezit namen. Den 4 na Geel, een groot dorp waar veele krankzinnigen besteed worden, hetwelk wij ook zonder veel teegenstand innamen. Den 5 Augustus vandaar half weg Diest, waar wij eenige bruggen moesten versterken om de arteleri er over te leiden. Den 6 na Diest waar wij veel geweeren en wapen bij de burgerij vonden, welke wij verbranden. Den 7 bij Sintruiden (Sint-Truiden), bij een groot gestigt. Den 8 op den weg na Hasseld (Hasselt); toen gingen wij morgens 4 uur op marsch en ontmoeten omstreeks 12 uur de vijand - maar al meest zulken die de wapens hadden weggeworpen - welke wij krijgsgevangen maakten, bij welke geleegenheid ik ook een heb gekreegen, welke zich in het kooren had verborgen. En wat nader bij de straatweg op Hasseld vonden wij veel geweeren en wapens en ransels en kleeding en op de weg wagens en stukken kanon, daar de paarden voor weg waren gespannen en losgesneden en zo weggevlugt in gevegt met ons 3de diviesi, komende van de zijde van Maastricht, welke hier vroeger waren als wij, zoodat wij hier bijna 800 man gevangen namen en eenige stukken kanon, daar wij naderhand metaalen kruissen hebben van ontvangen. En toen nog dien zelfden avond tot bij Sintruiden terug, bij welke geleegenheid ik met eenige van mijn kameraden bij een boer agterbleeven tot morgens, omdat wij niet langer konden, want het was bij tien uur toen wij daar waaren en elf uur toen ons volk op hun bestemplaas kwamen en dat op het bivak op het veld daar niets was als eenige aardapels in de grond. Den 9 (augustus) zonder gevegt in Sintruiden, waar ik met nog eenige kameraden bij een heer in kwartier kwam, maar wij moesten dien zelfden avond weer buiten de stad op bivak. Den 10 (augustus) na Tienden (Tienen), daar hebben wij ‘s-nags op het land en in een stal bij de stad geleegen, zonder dat wij in de stad kwamen. Den 11 na Leeuwensteen, een klein dorp bijzijden Leeuwen (Leuven); hier kregen wij des avons nog eenige troepen van den vijand te zien en op welke van weerszijden eenige geweerschoten gelost wierden waarbij, dat ik weet, wij geen dooden of gekwetsten kreegen. En de vijand hield zich meestal in een groot bos op tot laat in den avond en hier bleven wij dien nagt op bivak leggen. En omdat hier zoo veel volk bij elkander was gaf het al swarigheid om nog wat eeten en ook om wat drinken te krijgen. En den 12 (augustus) voor Leeuwen. Hier kwamen wij nagenoeg op halfweg Brussel en Leeuwen op den straatweg en hier zagen wij een Fransse Generaal met een koets met vier paarden staan, welke Generaal met onze Deviezie Generaal den Hertog van Saksen Weimar eenige woorden verwisselde, welke wij naderhand vernamen een bevelhebber te zijn van eenige duizenden Fransen welke België waren binnen getrokken om ons te noodzaaken om de vijandelijkheden te staaken. En zoo marseerden wij dien dag bij en op de straatweg na Leeuwen toe, tot zoo lang wij de stad van verre in gezigt kreegen. Toen zagen onze tialjuers een groote troep paardevolk op ons aankoomen op de straatweg, bij welke geleegenheid onze rijdende artilerie - welke achter ons was - zeer spoedig voorkwam, vooral twee stukken welke, voor zijnde, dadelijk halt maakten en twee stukken naast elkander rigten op den weg en dadelijk vuur gaven op het volk dat op ons toe kwam. Hetwelk niet lang duurde of de troep wende zich van den straatweg af en marseerde zoo, agter bergen en boomen bij zijden den weg, op ons toe, daar wij toen op een groot berg - zooals ik naderhand gehoord heb een ijzerberg - voor bij zijden den straatweg stonden in een karee tegen de kavalerie en dat duurde zoo lang, dat zij digt aan ons toe kwamen, toen wenden zij regs af op Meggelen (Mechelen) of op den weg daar na toe en toen hebben onse kannonniers haar nog nageschoten. En in deze tijd wierd er meestal in de verte met geweer op ons geschooten, waarbij nog een sergeant van ons gewond wierd welke een paar man bij mij vandaan stond, en dan nogal meer van ons gekwetst wierden. En toen dat over was, rukten wij voorwaars na een klein dorpje toe tot zoo lang dat de Belgen met drie of vier kanonnen, gelaaden meest met blikken bussen, met geweerkogels op ons af schooten dat de kogels door de bajonetten ratelden en op sommige plaatzen bijzijden van ons de aarappelen uit den grond vloogen op die plaatzen daar de grond zoo veel hooger was als wij waaren. Den 13 (augustus) door Leeuwen op bivak. Den 14 door Tienden na Hakedoorn (Hakendover). Den 16 na Alken. Den 17 door Hasselt na Zonehoven (Zonehoven). Den 18 na Peer en Klein Bruegel (Kleine Brogel). Den 19 na Riethoven. Den 20 na Hoogeloon. Den 8 September na Bergeik (Bergeyk). Den 25 Oktober na Sint Oedenroode.

Het jaar 1832.
Den 5 Januarij 1832 met verlof na huis. Den 10 na Berkel en Inschot (Enschot). Den 31 Maart na Oisterwijk. Den 27 April na Zon en Bruegel (Son en Breugel). Den 19 Mei na Hapert. Den 19 Junij na Vessum (Vessem). Den 13 Julij de metaalen kruissen daar ontvangen. Den 22 Julij na Asten en Someren. Den 9 Augustus na het kamp bij Rijjen. Den 13 September na Maarheeze. Den 11 Oktober na Asten.

Het jaar 1833.
Den 15 Januarij 1833 na Maarheze. Den 16 Maart na Budel. Den 9 Mei na Beek en Donk. Den 12 Junij na Boxsmeer (Boxmeer), hoewel ik in genoemd dorp niet geweest ben, daar ik van de oogziekte uit Beek en Donk getransporteerd ben na Eindhoeven (Eindhoven), en vandaar na ‘s-Hertogenbos en ben in Bakel weer bij het volk (ge)koomen. Den 3 Julij na het Kamp van Oorschot. Den 9 Augustus na Bakel. Den 4 November na Eindhoeven.

Het jaar 1834.
Den 11 Maart 1834 na Duerne (Deurne). Den 20 Julij na het Kamp van Rijjen. Den 26 Augustus na Gemert. Den 29 Dezember na Groesbeek en Huemen (Heumen) en Malden, provinsie Gelderland.

Het jaar 1835.
Den 14 Junij 1835 na het Kamp bij Rijjen. Den 15 Julij na Amsterdam. Den 11 Dezember over Naarden en Amersvoord na Kampen en vandaar met onbepaald verlof na huis.

Grafschrift.

Staa wandelaar en merk eens op
Ik heb u wat te zeggen
Gedenk o mensch hoe ‘t wezen mag
Daar duizend jaar zijn als een dag
Ach dat de mensch eens wiste
Hoe droevig hij zich vergiste
Die het tijdlijk voor het eeuwig kiest
Want als hij van hier moet scheiden
Heeft hij niet een van beiden
Deze schat heeft God mij gegeven
Al voor veertig jaar ontving ik een nieuw leeven
Dat heeft Hij in mij bewaard
Door zuchten bidden strijden
O wat zijn dat zoete stroomen
Die mij reeds in het harte koomen
Doch haast kom ik op het einde
Daar zal ik mijn Jezus vinden
O dat zaalig genot
Geniet ik van een drie-eenig God.

(Staande op een grafsteen te [2] Hauwele op kerkhof.)


DEEL III, aantekeningen over de jaren 1854 tot 1869.
Het jaar 1854 zeer vrugtbaar aan grasgewas en daarbij in het najaar veel muizen.En het vee en eetwaren zeer duur. En daarop volgde een strenge nawinter in het voorjaar van 1855, waardoor de landen zeer dor en schraal en het hooi en de graslanden ontzettend duur en veel landen - vooral op de klei - zeer weinig hooi, (zo)dat wij hadden den 31 Julij nog maar 40 wagens hooi bij vader in de schuur. En het hooi eerst den 14 Augustus binnen; den 30 Junij de eerste wagen vol binnen. En daarop volgde een droogge nazomer en mooije herfst, zoodat er veel nagewonnen kwam en het vee lang buiten bleef, zoodat wij de laaste kalfers en hoklingen eerst den 3 en 4 Dezember op stal kwamen, wel ook door allen gevolgd moest worden den 6 Dezember, daar er toen sneeuw kwam.

Den 8 April 1856 de jong beesten weer in het land. de boter en kaas duur; in April 1856: 53 en 54 gulden, kaas den 18 April 37,50 en het vee zeer duur. Het najaar zeer nat, zoodat wij eerst den 4 October het nagras hooi binnen kreegen.

Den 10 September 1857 de boter 52 gulden; met overwigt 54 gulden 20 cent gebuerd. De zoomer van het jaar 1857 zeer droog en het waater tot in Dezember beneeden zoomerpeil. De koejen op Altenburg den 20 November op stal en de jongbeesten den 9 Dezember.

Den 16 October 1858 het laaste hooi binnen.

Antje Jans Deelstra overleeden te Oude Horne in den nacht tusschen den 30 en 31 Januarij 1860.

1862 den 12 Mei de stallen schoon; den 26 Mei begon te maaijen; nagras den 1 September binnen.

In 1863 geene bijzonderheeden, als in Dezember heevige storm.

1864 zeer droog en weinig hooi.

1865 voorjaar vrugtbaar, voorzoomer droog en schraal en in het buitenland rupssen in voorjaar, die tot Junij bijna alles opaaten, zoodat daar deze zomer weinig hooi van kwam. De nazomer overvloedig vrugtbaar.

1869 in het laast van Augustus de veepest geoopenbaard in Engeland en Nederland.


Hier eindigen de aantekeningen van Ruurd Jans.

Noten:
  1. Vivers is : "vivres", hetgeen betekent levensmiddelen, mondbehoeften voor een leger of garnizoen.
  2. Hoewel er enkele interpretaties mogelijk zijn van de plaatsnaam Hauwele lijkt "Havelte" waarschijnlijk; er dient in elk geval een kerk met een kerkhof aanwezig te zijn.